Proteaceae
De Proteaceae vormen een belangrijke plantenfamilie in Australië. Deze familie bestond al op het moment dat, 135 miljoen jaar geleden, delen van het oercontinent Gondwana uiteen begonnen te drijven en komt alleen maar voor op het zuidelijk halfrond. Het grootste aantal geslachten komt voor in Australië (o.a. Banksia, Grevillea, Hakea, Telopea, Adenanthos en Lambertia) maar in Midden- en Zuid-Amerika, Zuid-Afrika (Protea, Leucadendron en Leucospermum) en oostelijk Azië zijn ook vertegenwoordigers te vinden. Er bestaat veel variatie binnen de familie, vandaar dat Linnaeus in 1735 de familie noemde naar de zeegod Proteus. Deze was bekend om de eigenschap dat hij vele gedaantes kon aannemen. Het kenmerkende van de bloemen van deze familie is dat de stamper meestal het opvallendste gedeelte van de bloem vormt. Kelk- en kroonbladen zijn nauwelijks ontwikkeld. Soms staan de bloemen in hun eentje of met een paar bij elkaar aan de plant (Adenanthos, Hakea, sommige grevillea’s) maar meestal vormen ze met honderden of soms zelfs duizenden een grote bloeiwijze. Deze bloeiwijze kan omgeven zijn door schutbladen waardoor het geheel nog opvallender wordt (Telopea, Protea, vele dryandra’s, Leucadendron). De diverse geslachten en soorten worden van elkaar onderscheiden aan de hand van aan- of afwezigheid van deze schutbladen, de bloeiwijze en de vruchten. De vruchten zijn in het algemeen hard en houtig. Bij vrijwel alle soorten zijn de bladeren hard en leerachtig. De altijd groenblijvende planten variëren van lage struiken tot 20 meter hoge bomen.