Historie
Australië is al sinds 190 miljoen jaar van andere continenten gescheiden en heeft sindsdien zijn eigen planten- en dieren ontwikkeling doorgemaakt. Vóór zijn isolatie maakte het land deel uit van het oercontinent Gondwanaland, samen met Antarctica, Afrika en Zuid-Amerika. Bij de planten en dieren van de laatste twee continenten is dan ook enige verwantschap te ontdekken met de Australische flora en fauna. Ten tijde van de opsplitsing bevatte het Australische deel van Gondwanaland weinig naaktzadigen (naaldbomen) en relatief veel bedektzadigen (bloemplanten). Hierdoor vind je veel planten met bloemen in Australië en weinig inheemse naaldbomen. Het noordelijke tropische deel van Australië heeft ongeveer tien miljoen jaar geleden nog enige tijd een verbinding gehad met Indonesië en Nieuw-Guinea, vandaar dat tussen de planten van deze drie gebieden nog veel overeenkomsten bestaan.
Bodem
Het midden en zuiden van Australië is in de loop der tijden steeds droger geworden en de bodem is over het algemeen arm aan voedingsstoffen. Hierdoor is er een enorme variatie in planten met elk hun eigen aanpassingen ontstaan. Australië is een continent dat relatief stabiel is gebleven, d.w.z. zonder nieuwe gebergtevorming sinds het uiteenvallen van Gondwanaland. De bergen die er waren hebben dus alle tijd gehad af te slijten en dat is dan ook gebeurd. Tijdens deze erosie zijn veel van de voor planten noodzakelijke voedingsstoffen uitgespoeld. In een regenwoud is er een continue aanvoer van voedingsstoffen door de snelle groei en hoge temperatuur en vochtigheid. In het hete, droge klimaat van Australië gebeurt dit echter niet. Zelfs aan de zuidoostkust, waar meer regen valt, is de grond nog relatief arm en droog. Dit is de oorzaak van het unieke uiterlijk van de planten die er groeien: ze hebben vaak dik, leerachtig blad en een gedrongen, grillige groeiwijze.